wij en zij of ik en wij: dat is de vraag

Gepubliceerd op 27 januari 2025 om 15:40

Als je op zoek bent naar goede antwoorden op hedendaagse problemen, dan helpt het enorm als je eerst de goede vraag stelt. Iedere vraag creëert immers zijn eigen soort antwoorden. Daardoor fungeert een vraag ook als een ‘frame’ of ‘denkraam’ dat een bepaalde manier van denken en kijken omlijnt – en dus andere manieren uitsluit. In feite brengt elke vraag zijn eigen ‘antwoordruimte’ met zich mee en daarmee zijn eigen mogelijkheden en beperkingen.

 

Ik moest hieraan denken toen ik bezig was met een analyse van de verkiezingsprogramma’s van de politieke partijen die meededen aan de Tweede Kamerverkiezingen in 2023. Afgaand op hun programma’s lijkt een aantal partijen vooral bezig met de vraag naar ‘wij en zij’ en de manier waarop wij en zij zich tot elkaar verhouden. Daarbij zijn er meerdere varianten van wie er onder wij en onder zij worden verstaan. Voor bijvoorbeeld PVV en JA21 zijn autochtone Nederlanders de wij en immigranten de zij, voor DENK en BIJ1 is dat juist andersom. Bij de BBB lijken boeren en plattelandsbewoners de wij te zijn en stadsmensen de zij. En bij linkse partijen worden traditioneel werknemers en kwetsbare groepen als wij gezien en bedrijven en overheid als zij.

In alle gevallen leidt dit tot hetzelfde soort discussies, bijvoorbeeld over waar de grens ligt tussen wij en zij, en wie bij welke groep hoort en wat daar dan de criteria voor zijn. Vaak blijken er allerlei tussengroepen te zijn die kenmerken van zowel de wij-groep als de zij-groep hebben. In de discussie over autochtonen versus immigranten zijn tussengroepen bijvoorbeeld in Nederland geboren en getogen mensen met buitenlandse roots, mensen met een Nederlandse nationaliteit uit de voormalige koloniën en Nederlandse pensionados die in het buitenland wonen. Rond de arbeidsmarkt zijn het ZZP’ers die zowel kenmerken van ondernemers en van werknemers hebben. En als het gaat om gender zijn er ook mensen die zowel mannelijke als vrouwelijke kenmerken hebben. In veel wij/zij-discussies worden daarom gaandeweg criteria en definities aangepast en uitgebreid met allerlei uitzonderingen. Een mooi voorbeeld hiervan is de genderdiscussie: aan de oorspronkelijke afkorting LHBT (lesbisch, homo, bi en trans) werden al discussiërend  meer letters toegevoegd om nog meer groepen mee te kunnen nemen en wordt nu LHBTIQ+ als term gehanteerd. De ‘+’ wordt daarbij gebruikt om alle andere nog niet expliciet benoemde groepen te benoemen die niet strikt hetero zijn. In al dit soort discussies wordt het oorspronkelijke onderscheid steeds lastiger uit te leggen en vaak ook steeds minder consequent.

In het verlengde hiervan leiden wij/zij-vragen daarmee ook tot kwesties over wat dan de identiteit of het wezenskenmerk is van de wij-groep en de zij-groep. Daarbij komen meestal slecht één of enkele kenmerken boven drijven die dan ‘typisch’ zijn voor wij of zij. In het gunstigste geval leidt dat tot onschuldige stereotypen, maar het kan vooral aan de wij-kant ook doorgroeien tot sociale normen waaraan ‘de ware wij-mens’ moet voldoen. En in het verlengde daarvan kan de situatie ontstaan dat ‘zij’ niet meer als (echte) mensen worden gezien.

De wij/zij-vraag leidt bovendien bijna automatisch tot één of andere manier van uitsluiting, sommigen horen bij de wij-groep en anderen bij de zij-groep. Dit kan leiden tot sociale fragmentatie en gaandeweg ook polarisatie, en die kunnen doorgroeien tot discriminatie en racisme – en in het ergste geval tot gewapende conflicten.

 

Herkenbaar? Volgens mij in ieder geval wel: veel politieke en maatschappelijke discussies in Nederland in de afgelopen jaren lopen langs dit soort lijnen. En daarmee zijn de wij/zij-vragen een belangrijke bron voor de maatschappelijke fragmentarisering. Zouden we die fragmentarisering dan kunnen afremmen door een ander soort vragen te stellen? Of de vragen op een andere manier te formuleren of te framen?

 

Een interessant alternatief zijn vragen over ik en wij. Hier is ‘ik’ per definitie onderdeel van ‘wij’ en is er sprake van inclusiviteit in plaats van uitsluiting. In het ideale geval draagt ‘ik’ bij aan ‘wij’ en stelt ‘wij’ ‘ik’ in staat om meer zichzelf te zijn dan als pure eenling. Er is dus een wederkerige relatie tussen ik en wij. Daarmee leiden ik/wij-vragen tot discussies vooral over de balans in die wederkerigheid en over de wederzijdse rechten en plichten. Vaak is ik afhankelijker van wij dan andersom en dat kan de relatie asymmetrisch maken – zodat er ook vaak een machtsaspect meespeelt. In feite is  macht een aspect dat automatisch ontstaat wanneer er een ‘wij’ gevormd wordt, een ‘emergente eigenschap’ van groepsvorming. Dat ‘wij’ is op zich onbepaald en ongelocaliseerd: geen enkel individu is in zijn eentje ‘wij’ – afgezien van de eeuwenoude traditie dat vorsten zichzelf ‘wij’ noemen. Daarom ontstaan er in een wij-groep kwesties rond het vormgeven, organiseren en structureren van de wij-groep en over het beleggen van de macht. Daarbij gaat het niet alleen om kwesties over macht, maar ook om de coördinatie en afstemming van wat de ‘ik-en’ doen en wat ‘wij’ doet. Ik/wij-vragen leiden dus tot antwoorden over de vorm die wij aanneemt, de wederzijdse afhankelijkheden en de wederzijdse verwachtingen. En misschien ook wel tot antwoorden over hoe ‘ik’ en ‘wij’ elkaar maximaal kunnen versterken.

 

Ik/wij-vragen lijken daarmee veel geschikter om maatschappelijke fragmentarisering en polarisatie te verkleinen. In hun ‘antwoordruimte’ draait het om relaties en om gezamenlijkheid en daarmee om wat ons bindt en wat we gezamenlijk hebben in plaats van om wat ‘wij’ en ‘zij’ scheidt.

In veel politieke en maatschappelijke discussies komen aspecten van ik/wij-vragen al aan bod – maar lang niet altijd op deze manier geframed of geformuleerd. Zo wordt er regelmatig gedebatteerd over de rol en structuur van de overheid en over andere manieren om de coördinatie en de macht in de samenleving te regelen. Wie de partijprogramma’s van de Tweede Kamerverkiezingen van 2023 erop naslaat ziet veel standpunten die hieraan raken. Alle partijen constateren op hun eigen manier en in hun eigen bewoordingen dat de overheid als ‘drager van het wij’ niet goed functioneert en doen ook allerhande voorstellen om daar verbetering in te brengen. Maar het blijft in mijn ogen bij aanzetten en er komen ook niet echt goede antwoorden naar voren. En dat kan weer komen doordat de meeste partijen deze kwestie benaderen als een wij/zij-vraag over hoe de overheid moet staan tegenover de burgers en de bedrijven.

 

Ik pleit ervoor om dit onderwerp te benaderen als een ik/wij-vraag. Allereerst omdat ik vermoed dat de ‘antwoordruimte’ van die vraag veel meer kans biedt om antwoorden te vinden die ons verder kunnen helpen. Maar bovendien omdat ik/wij-vragen bijna vanzelf leiden tot open, constructieve en vooral gezamenlijke discussies over hoe het verder kan in Nederland. Door hun vorm dwingen ze ons immers om na te denken over wat ons bindt en wat we gemeenschappelijk hebben – en daar kunnen we alleen maar achter komen door met elkaar in gesprek te gaan en naar elkaar te luisteren.

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.